FNRS 90 jaar

FNRS 90 jaar

Profielfoto van Frederieke Verhaar
14 december 2020 | 3 minuten lezen

Eeuw van verandering

De 20e eeuw was de eeuw waarin grote veranderingen plaatsvonden. Het was ook de eeuw van twee wereldoorlogen waarna alles anders zou zijn. De rol van het paard in de samenleving zou een totale omslag maken. De eerste tekenen daarvan kon men in het begin van deze eeuw al signaleren. De auto verscheen in het straatbeeld. In 1909 waren dat er 1.533, twintig jaar later ruim 76.000. De sport met paarden was in belangrijke mate het monopolie van officieren van de cavalerie. Hun inkomen en ondersteuning door het Rijk maakten het zelfs mogelijk deel te nemen aan de Olympische Spelen, in 1924 in Parijs, in 1928 in Amsterdam en in 1932 in Los Angeles. De Olympische successen van mannen als Charles Pahud de Mortanges, Adolf van der Voort van Zijp en Karel Schummelketel spraken tot de verbeelding. De laatstgenoemde zou later een belangrijke rol binnen de FNRS spelen.

Krachtenbundeling

In die context genoot de sport met paarden een toenemende belangstelling. Dat resulteerde in de oprichting van de Nederlandsche Hippische Sportbond (1923), de Koninklijke Nederlandse Federatie van landelijke rijverenigingen (1926) en de Nederlandse Katholieke Bond van landelijke rijverenigingen (1928). In 1930 besloot een aantal manegebedrijven eveneens de krachten te bundelen. Sommige ervan hadden toen al een lange bestaansrecht. De Hollandse Manege in Amsterdam dateerde zelfs uit 1744. In de eerste statuten van de Federatie van Nederlandse Rijscholen FNRS staat in artikel 1 de oprichtingsdatum: 14 december 1930. Plaats van handeling: Utrecht. De Federatie werd aangegaan voor de tijd van 29 jaren, te rekenen van de dag van oprichting. Het doel en de doelstellingen van de Federatie werd zodanig omschreven, dat we die tot op dag van vandaag actueel mogen noemen. Zelfs het paardenwelzijn haalde de eerste statuten. Opmerkelijk is, dat tot tweemaal toe wordt vermeld, dat doel en doelstellingen langs wettige weg dienden te worden gerealiseerd. Kennelijk was dat nodig om duidelijk te maken, dat de Federatie geen behoefte had aan leden, die in de marge van de samenleving opereerden. Bijzonder is ook, dat in het Huishoudelijk Reglement een nauwkeurige omschrijving wordt gegeven van de insignes. Het dragen ervan vond men kennelijk heel belangrijk.

Manège

De oprichtingsvergadering haalde “De Telegraaf” van 16 december 1930, vermoedelijk omdat de eerste secretaris goede connecties met deze krant had. Vermeld wordt, dat alle aanwezige ‘manègedirecteuren’ met hun ‘manège-bedrijven’, ter plekke lid werden. Voorzitter werd J.P. Leeuwenburg te Baarn en als secretaris werd H.J. Lijsen te Overveen aangesteld. Als derde bestuurslid werd J. Vogt aangewezen; hij was de directeur van de ‘manège’ te Hilversum. Het bericht sluit zich als volgt af: ‘Alle aanwezigen waren van oordeel, dat het aanbeveling verdiende de beide eerste bestuursfuncties in handen te leggen van personen, die in de hippische wereld bekend zijn en toch buiten het manège-bedrijf staan, waardoor neutraliteit gewaarborgd is.’ De deftige uitspraak van het woord ‘manege’ was te danken aan het gebruik van de Franse taal die, binnen de paardenwereld van toen en lange tijd daarna binnen de FEI, de voertaal was.

Opbouw

Na de Tweede Wereldoorlog brak een periode van opbouw aan. Dat gold ook voor de paardensector. De Duitsers hadden het grootste deel van het paardenbestand gevorderd. Na de motorisatie van het begin van deze eeuw kwam nu de mechanisatie op gang, ook op de boerenbedrijven. Het aantal manegebedrijven nam langzaam toe. Toen het manegebedrijf van de familie Den Toom in juli 1964, dus 19 jaar na de Wereldoorlog, werd toegelaten als lid van de FNRS, had de organisatie 25 leden. In 1972 verschijnt het boek ‘In en om de manege’ van de hand van de hippoloog Wouter Slob. Over de FNRS schrijft hij, dat deze ‘zich ten doel stelt het rijonderricht in goede banen te leiden en er voor te zorgen dat de klanten van manegebedrijven waar voor hun geld krijgen en niet bedrogen uitkomen’.

Ook merkt hij op, dat de FNRS er naar streeft, dat alle inrichtingen waar rijonderricht gegeven wordt, op den duur onder toezicht komen te staan van personen die goed kunnen beoordelen of er goed onderricht wordt gegeven. Slob meldt dan, dat de FNRS twee soorten leden heeft: ‘erkende rijscholen’ en 'goedgekeurde manegebedrijven’. De eerste groep bestaat uit bedrijven waarvan de gebouwen, paarden en harnachementen aan de door de Federatie gestelde eisen voldoen terwijl de er lesgevende instructeurs als zodanig door de FNRS zijn erkend. De tweede groep bestaat uit bedrijven, die aan de minimale eisen van gebouwen, paarden en harnachementen voldoen, maar deze titel geeft geen zekerheid, dat men er rijles krijgt zoals het behoort. Tot slot meldt Slob dat het heel goed mogelijk is dat er in de tweede groep bedrijven zijn waar wel goed les wordt gegeven. Daarmee geeft hij in zijn boek -nu terugkijkend- toch wel het signaal af, dat deze tweedeling binnen de FNRS ter discussie stond.

Sterrensysteem

Die tweedeling bleef zo tot in de jaren ’80. De groei van de FNRS ging in zekere zin gelijk op met de toenemende welvaart. In het Jaarverslag 1985 van de
Nederlandsche Hippische Sportbond staat vermeld, dat de FNRS inmiddels 274 leden heeft. De behoefte om de kwaliteit van de aangesloten bedrijven te meten leidde tot veel discussie. Het jaarverslag meldt dan: ‘De eerdere moeilijkheden rond de FNRS manegeklassificatie werden in 1985 volledig overwonnen’. De “sterrencommissie”, onder voorzitterschap van Eleonora Tack, presenteerde aan de algemene ledenvergadering een goed onderbouwd voorstel, dat door leden werd geaccepteerd. Verder is in dit jaarverslag te lezen, dat de NHS in 1985 62.298 individuele leden telde. (N.B.: Eind 2019 heeft de KNHS bijna 150.000 leden.) En er werd vermeld, dat de NHS het Nederlands Hippisch Centrum te Deurne verhuurde aan de Stichting Nederlandse Hippische Beroepsopleidingen (NHB).